In de structuurklas heeft de student altijd gelijk

Autismeklas Op het mbo stranden relatief veel jongeren met autisme. Te veel prikkels, te weinig structuur. In Vlaardingen kunnen jongeren met autisme in een ‘structuurklas’ hun diploma halen. Jennifer (22): „Ze snappen hoe wij denken.”

Wat is het verschil tussen een gewone klas en een klas voor jongeren met autisme? De structuur, zegt Peter (18), met de autismevorm PDD-NOS en ADHD. „Op een reguliere school is géén structuur, dat is niet prettig voor ons hoofd. Hier zeggen ze van tevoren wat we gaan doen.”

Tim (17), met het syndroom van Asperger: „Op de reguliere basis- en middelbare school kreeg ik een soort kortsluiting in mijn hoofd. Ik snapte niet wat er gaande was en bleef op een vraag soms tien minuten stil. Ik werd weleens apart gezet.”

„Hier worden vragen die wij niet kunnen begrijpen voor ons vertaald”, zegt Jennifer (22), met PDD-NOS en een aantal psychische stoornissen. „Ze snappen hoe wij denken. Er is geen groepsvorming.”

Milan (19, PDD-NOS) kreeg vroeger van zijn juf te horen dat hij niet tegen veranderingen kan. „Nu weet ik: dat kan ik wél. Als het me maar van tevoren wordt verteld.”

De studenten zitten in een U-vorm in het midden van de klas: vijftien jongens, drie meisjes. Iedereen heeft een vaste werkplek tegen de muur. Alle lessen zijn in dit lokaal: de docenten komen hierheen, in plaats van dat de leerlingen elk uur van lokaal veranderen. Er zijn twee belangrijke regels: respect voor elkaar en de student heeft altijd gelijk.

„Dat voorkomt veel frustratie”, zegt docent Pim Biemans over die laatste regel. „Als een student iets niet goed heeft begrepen, dan hebben wij het dus niet goed uitgelegd.” Biemans richtte deze ‘structuurklas administratie’ van het Albeda in Vlaardingen op. Jongeren met autisme halen hier hun reguliere mbo-diploma administratie (niveau 2, 3 of 4), maar krijgen op een op hen toegespitste manier les, in een kleine groep.

Op het mbo stranden relatief veel jongeren met autisme, bleek onlangs uit een peiling van de Nederlandse Vereniging voor Autisme en oudervereniging Balans. Te veel prikkels, te weinig structuur. Vooral voor jongeren van het speciaal onderwijs is de overgang groot. Docenten en stagebegeleiders begrijpen autisme niet altijd. ‘Ik geloof daar niet in’, zeggen ze bijvoorbeeld.

Deuk in het zelfvertrouwen

Speciaal onderwijs, met extra begeleiding, bestaat niet voor het mbo (en hbo en wo). Initiatieven zoals de structuurklas zijn schaars. Dat maakt de zoektocht voor ouders van kinderen met autisme naar een geschikte onderwijsplek in het vervolgonderwijs lastig, ondanks de invoering van passend onderwijs in 2014. Sindsdien zijn scholen verplicht voor iedereen een passende plek te vinden.

Maar dat lukt dus niet altijd, en de gevolgen zijn groot. Geen startkwalificatie, die nodig is om op eigen benen te staan – maar wel een studieschuld. Een nieuwe deuk in het vaak toch al niet grote zelfvertrouwen. Depressies komen veel voor, soms met verregaande gevolgen.

„Deze gasten zijn afhankelijk van mensen die hen willen helpen ontwikkelen”, zegt Biemans, die ook op zaterdagavond zijn telefoon opneemt voor studenten – zelfs voor de vraag hoe je Word moet installeren. „Een stagebegeleider moet wel honderd keer zeggen: ‘Jij bent goed’, voordat een student het gelooft. En docenten moeten engelengeduld hebben. Als een student voor de zoveelste keer te laat de klas binnenkomt, kan dat komen doordat de metro te vol was en hij er niet in durfde. Stuur je hem dan van school af?”

Biemans richtte de structuurklas in 2012 op met collega Diana Verbeek, om de keuzemogelijkheden voor studenten met autisme te vergroten. Er was al een structuurklas in ICT, en steeds meer studenten met autisme kozen voor het Albeda vanwege de betrokken docenten.

„Als je deze jongeren geen kans geeft, schrijf je dus 16-jarigen af”, zegt Biemans. „En dat terwijl ze vaak juist waardevolle medewerkers worden. Ze kunnen zich goed focussen, zijn accuraat, werken graag op de computer. Ze worden heel blij van elke dag hetzelfde doen.”

Stefanie (19) moest wennen aan haar klasgenoten. „In het begin had ik het idee dat ik op eieren moest lopen, ik was bang dat ik iets verkeerds zou zeggen. Sommigen hebben zwaar autisme, anderen licht.” Je moet goed opletten, zegt ook Damien (18, PDD-NOS). „Ik houd van grove grappen en niet iedereen kan daar tegen.”

Pim Biemans: „Maar of je nou een klein beetje of veel autisme hebt: ik kan jullie allemaal in twee minuten laten ploffen.”

„O leuk!”, roept Peter (PDD-NOS en ADHD). „Doe eens!”

„Voor ons is het lastiger om grapjes te herkennen”, zegt Jennifer. „We moeten dat aan iemands gezicht en lichaamshouding aflezen.” Waar kun je het bij mij aan aflezen, vraagt Biemans. „Jij krijgt rimpeltjes bij je ogen.”

Ook lastig: examenvragen interpreteren. Zo werd een keer gevraagd: je koopt een mobiele telefoon voor 245 euro met 40 procent korting, hoeveel heb je ervoor betaald? 245 euro, antwoordde iedereen. „Op een gegeven moment neem je alles letterlijk en dan kom je er niet meer uit”, zegt Jennifer. „Ik probeer er een verhaaltje van te maken, een filmpje in mijn hoofd”, zegt Tim.

Peter steekt zijn vinger op. „Autisme heeft ook leuke kanten. Toen ik met mijn vader aan het klussen was, vroeg ik: mag ik een trap? Hij zei: ‘Ja hoor, draai je maar om’, en gaf mij als grap een trap onder mijn reet.”

Niet in een hokje

Hoe is het om op te groeien met autisme? Heel moeilijk, zegt Tim. „Ik heb cursussen gedaan om het te begrijpen. Je voelt je altijd net iets anders en begrijpt dingen niet. Als ik iemand voor het eerst zie, ben ik ineengekrompen.” Ook in het openbaar vervoer. „Mijn gevoel zegt dan dat er iets niet klopt, alsof ik in mijn eentje ben tegen de rest. Als er iemand bij is die ik ken, voel ik me zekerder en zit ik tegen de rugleuning. Als ik me onzeker voel, zit ik van de rugleuning af met mijn hoofd naar beneden.”

Hij wil niet „in een hokje” worden gestopt. „Ik wil dat mensen normaal doen tegen mij. Op de middelbare school wist iedereen het pas aan het eind van het schooljaar. Het is geen fijn gevoel als je de aparte bent.”

Damien: „Ik heb een keer meegemaakt, dat was echt heel erg, dat ik tegen iemand zei dat ik autisme had. Ging die gast slomer en langzamer tegen me praten! Ik werd nijdig.”

„Veel mensen denken dat wij ons niet kunnen inleven, maar eigenlijk doen we niet anders”, zegt Jennifer. „Ik ben de hele dag bezig met inleven hoe een ander zich voelt. Alleen je ziet het niet, het gebeurt in mijn hoofd. Voor mij kosten dingen daardoor meer energie.”

Na de les praten we na met Jennifer en Ferdinand (20, PDD-NOS) over hun stages en dromen. Ferdinand loopt nu stage bij Vluchtelingenwerk. „Dat gaat goed, ik merk dat zij zich aanpassen aan mensen met speciale behoeften.” Bij andere stageplekken „verslofte dat”. „Bij een boekhandel heb ik zes maanden codes ingevoerd en geen enkele factuur. Daar werd ik onderprikkeld. Dat was deprimerend.”

Jennifer loopt stage bij een bedrijf dat de administratie doet voor tankstations. Vrijdag heeft ze haar begeleider een handleiding van zichzelf gegeven, Biemans zat erbij om af en toe „te tolken”. Verwoorden wat ze nodig heeft, dat heeft ze de afgelopen periode geleerd. Van grenzen overschrijden kan het „helemaal misgaan” in haar hoofd.

Een eigen kot, met begeleiding

Haar droom is opkomen voor de rechten van mensen met psychiatrische problemen. Bijvoorbeeld door te kijken of er een autismeklas kan komen in het hbo. „Deze plannen zijn gebaseerd op wat ik kan”, zegt ze. Sinds kort woont ze met minder begeleiding, over twee jaar mogelijk helemaal op zichzelf.

Ferdinand wil bedrijfsadministrateur worden. En hij droomt van werken voor de kerk. „Maar om pastoor te worden is er veel sociaal werk nodig, en dat red ik niet.” Hij zou een kerkelijk bestuur willen helpen. Dat doe je eigenlijk al een beetje, zegt Biemans. „Dat klopt. Ik ondersteun Paul, de dominee”, zegt Ferdinand. „En ik help bij het tellen van de collectebus.”

Ferdinand woont beschermd in een reformatorische instelling in Hendrik-Ido-Ambacht, maar is vaker in de pastorie, bij Paul en zijn gezin. Daartegenover is een flat voor sociaal wonen. Dáár wil hij wonen. „Dicht bij Paul, maar toch een eigen kot.” Met begeleiding. „Ik kan veel, maar sociale redzaamheid is nog wel moeilijk. Ik denk veel aan anderen en vergeet mijzelf.”